- kamer
- {{kamer}}{{/term}}1 [vertrek] pièce 〈v.〉2 [woon- of eetkamer] (salle <v.> de) séjour 〈m.〉3 [slaap- of huurkamer] chambre 〈v.〉4 [kantoor, bureau] bureau 〈m.〉5 [afdeling van een wetgevend lichaam] Chambre♦voorbeelden:1 donkere kamer • laboratoire photo; 〈fototoestel〉 chambre noirehet kleinste kamertje • le petit coineen keurig nette kamer • une pièce propre et bien rangéeeen zonnige kamer • une pièce ensoleilléehij liep de kamer uit • il est sorti de la piècekamer honderd • le petit coin3 de kamer van koophandel • la chambre de commerceeen gemeubileerde kamer • une chambre meubléede kamers doen • faire les chambreszijn kamer houden • garder la chambreop zijn kamer • dans sa chambrehij woont op kamers • il habite une chambre (garnie)5 〈in België〉 de Kamer van Volksvertegenwoordigers • la Chambre des Représentantsbeide kamers • les deux Chambresde kamer ontbinden • 〈in Frankrijk〉 dissoudre l'Assemblée nationale 〈in België〉de Eerste Kamer • le Sénatde Tweede Kamer • 〈in Frankrijk〉 l'Assemblée nationale; 〈in België〉 la Chambre des Représentants¶ de kamer van het hart • le ventricule〈juridisch〉 de kamer voor strafzaken • le tribunal correctionnella Chambre des Représentants
Deens-Russisch woordenboek. 2015.